Archeoloog Wim Tiri werkt als vrijwilliger in ons onroerenderfgoeddepot. In de reeks ‘Ondergrondse geheimen’ deelt hij zijn grote en kleine ontdekkingen.
Het fijne aan het depotwerk is dat elke dag anders is. De ene dag liggen de werktafels vol met scherven uit een 17de-eeuwse archeologische context, dan passeert een gedoneerde privécollectie of komen er objecten uit de oude Taxandria-collectie langs. Uit deze laatste collectie trok één voorwerp mijn aandacht: een gatenpotje, of beter gezegd, een potje vol gaten.
Het bolle kruikje, amper 11,5 cm hoog, is gemaakt uit roodbakkend aardewerk en heeft op de hals en schouder locaal enkele vlekken loodglazuur. Een afgeplat oortje verbindt de rand met de schouder en een eenvoudige standvoet zorgt voor de nodige stabiliteit. Opvallend zijn de gaten onder- en bovenaan in de buik die gemaakt werden na het bakken. Het kruikje kan gedateerd worden eind 14de eeuw – 15de eeuw.
Over de vondstomstandigheden is van dit kruikje weinig geweten. Wel was er in het kruikje een gevouwen papiertje gestoken met hierop door een genaamde abbé Cauchet geschreven: ‘Potje van Turnhout. Misschien een potje dat men met wirook rond den katafalk stelde in de kerk en nadien in de grafstede plaatste’. Vermoedelijk is het gevonden bij werkzaamheden in de Sint-Pieterskerk.
Dat het kruikje gebruikt is als wierookbrander is niet onmogelijk. Dan werden er in het kruikje gloeiend kooltjes gelegd waarover wierookkorrels of welriekende kruiden werden gestrooid die zo konden smeulen. Door de gaten in het kruikje was er niet alleen een toevoer van lucht (om het kooltje gloeiend te houden) maar konden ook de geuren zich ook ook verspreiden.
Archeologisch is het helaas niet te bewijzen, maar de (mogelijke) vindplaats maakt het wel mogelijk. Vergelijkingsmateriaal is niet meteen voorhanden of worden zulke ‘gatenkruikjes’ niet als dusdanig herkend. Wel gekend zijn de zogenaamde gatenpotten, dit zijn meestal bolronde potten met doorboringen die werden opgehangen voor het kweken van tuinkruiden zoals bieslook en selderij. Maar door zijn beperkte omvang was het kruikje uit Turnhout voor de kweek echter niet geschikt.
Dat het kruikje allicht de functie van wierrookbrander had, getuigen 4 gepreforeerde grafpotten uit graf T183 uit de opgraving Place Saint-Lambert in Luik. Deze kruikjes werden bemonsterd en chemisch onderzocht op sporen van Boswellia-harsen (wierrook).
Wierook wordt al sinds 1700 voor Christus gebruikt en was bedoeld als reukoffer dat tot doel had de goden gunstig te stemmen. De geur en het gebed stijgen met de rook omhoog. In de christelijke eredienst nemen geuren dan ook een belangrijke plaats in. Met smeulende harskorrels en heerlijke oliën – die voor gewone mensen onbetaalbaar waren omdat deze van buiten Europa geïmporteerd werden – wordt de gedachte aan het hemelse opgeroepen. Een heerlijk geurende kerk wordt zo een teken van offer en gebed en een eerbewijs aan alles wat heilig is.
Een ander praktisch gebruik van wierook was het verdoezelen van de rottingslucht van de rijken die in de kerk begraven lagen. De uitdrukking een rijke stinkerd vindt zijn oorsprong dan ook in de kerk. Maar ook in pelgrimsoorden en op plekken waar mensen van ver bijeen kwamen was het gebruik van het geurverdoezelende wierook geen toeval.
In de kerk wordt wierook ook gebruikt bij het afscheid nemen van de overledene. De priester gaat met een wierookvat rond de kist of urne. Het is een teken van eerbied en huldiging.
Info voor bij de afbeeldingen (van links naar rechts):
- Afb. 1: Een oud papiertje van abbé Cauchet met informatie omtrent het kruikje
- Afb. 2: Oude labels uit het kruikje
- Afb. 3: Gatenpotten uit de opgraving ‘Witte Singel’ in Leiden, 16de eeuw (collectie Erfgoed Leiden en omstreken – gezien op de tentoonstelling ‘Middeleeuwse tuinen die liep in het RMO (Leiden) in 2019)