Wim Tiri werkt als vrijwilliger in ons onroerenderfgoeddepot. Hij onderzocht vondsten van opgravingen in Turnhout en vertelt meer over dit type aardewerk: de bloempot.
De (moes)tuin
Een tuin hebben is tegenwoordig voor velen een luxe, zeker in deze onzekere tijden van COVID-19 waardoor reizen haast onmogelijk is geworden. De tuinen zijn nu plaatsen van rust en ontspanning.
In middeleeuwse steden hadden de huizen meestal een moestuin, een open ruimte achter het huis waar groenten en kruiden werden gekweekt en wat kippen konden rondscharrelen. Ook was er meestal een beerput met toilet dat ook al dan niet dienst deed als afvalput. Wanneer steden meer en meer volgebouwd raken, worden deze moestuinen naar de rand van de stad verdrongen. Stadstuinen zijn dan nog voorbehouden voor de rijkeren en de kloosters.
Groenten en kruiden kweken zonder tuin
Om een alternatief te bieden aan een moestuin, en om toch op beperkte schaal kruiden en groenten te kunnen kweken, boden bloempotten een oplossing. Deze bloempotten komen in archeologische contexten dan ook vaak voor. Het betreft veelal eenvoudige ongeglazuurde conische potten op een standring, met één of meerdere lekgaten in de bodem. Op een prent uit 1570 van Pieter van der Heyden zijn verschillende bloempotten te zien.

In de formele 17de-eeuwse tuinen kwamen de grotere tuinpotten tegemoet aan een dubbele behoefte. Deze tuinpotten zijn eveneens ongeglazuurd en groter dan bloempotten. Ze hebben een conische vorm, een dikke rand met eronder veelal een sierband met een gekarteld patroon, twee verticaal of horizontaal geplaatste oren en een zware standring. Deze potten stonden langs een centrale wandelweg opgesteld en hadden een praktische functie. Vaak bevatten ze immers exotische planten die in de winter naar verwarmde oranjerieën dienden verplaatst te worden.
Tot kort na de Tweede Wereldoorlog werden bloempotten vaak met de hand vervaardigd. De Mechelse tuinders noemden ze “handpotten”. Het waren eenvoudige, conische en ongeglazuurde potten, gedraaid op een pottenbakkerswiel. In de bodem werd, ter bevordering van de afwatering, een gaatje geprikt.
Uit de opgraving op de Jacobsmarkt komen zowel kleine als grote bloempotten. De kleintjes zijn slapotjes, met een randdiameter van vijf tot zes cm. De grotere modellen zijn elvers of twaalvers, benamingen die zijn afgeleid van hun randdiameter. Zij werden vooral in de bloemkool- en tomatenteelt gebruikt. Ook zijn er enkele aardbeibloempotten gevonden. Deze hebben een afgronde dikke rand die fungeerde als ondersteuning van de overhangende takjes. Bij het ontbreken van die rand riskeerden de takjes te breken of te worden doorgesneden bij windbewegingen.
‘Elver’ (20ste eeuw), Jacobsmarkt. Slapotje (midden 20ste eeuw), Jacobsmarkt. Slapotje en aardbeibloempot (midden 20ste eeuw), Jacobsmarkt.
Het dateren van de handpotten is een haast onmogelijke taak. De vormen bleven gedurende eeuwen onveranderd. Daarbij deden de potten dienst tot ze letterlijk in stukken vielen. Ook werden de potten vaak doorverkocht aan collega-tuinders.
De zestiger jaren kende de opkomst van de lichtere, zwart plastieken potten, met verschillende maten. Al snel zouden zij de zware aardewerkpotten vervangen die nu in grote massa aangeboden worden op rommelmarkten (of als afval in de grond verdwijnen en wachten tot een archeoloog ze weer opgraaft).
Lees alle andere berichten van Wim en het Erfgoeddepot Noorderkempen hier.